Pot&Grond 2

Als ik mezelf weer eens een fijne depressie wil bezorgen, fiets ik een rondje door Volkstuindersdorp. Het zijn niet eens de plantjes, of de kabouters, molens, dorpspompen, de smeedijzeren hekwerkjes, die mij minder vrolijk stemmen.
Neen, het is het opgeruimde karakter, dat nette, dat alles-onder-controle, de gestofzuigde gazonnetjes van al die ellendige tuinen. En dat natuurlijk nergens het oogverblindende Hartman tuinmeubilair (100% Volkunstof!) ontbreekt.


Zelf heb ik bijna niets in de hand. De planten gaan er gewoon vandoor en trekken zich niets aan van mijn geroep. Nu komt dat toevallig goed uit, omdat ik mijn tuin helemaal wil volstouwen met klimmers en kruipers en groeiers en vooral hartstochtelijke bloeiers, alle kleuren van wit tot weduwpaars, oranje, blauw, geel en het sidderende rood van brandende liefde. En veel groen, geen zwart.

Maar tot mijn schrik had de tuin in juni het koele uiterlijk van een uitgekiend kleurschema a la Gertrude Jekyll, een soort witte border van Sissinghurst.

Een armzalige pioen, die ik vorig jaar aantrof op een duistere plek, voelde zich zo thuis op zijn nieuwe plaats in de zon, dat hij, nu drie keer zo groot, een ongekende bloei liet zien. Maagdelijk witte pracht, naast de even zo verantwoorde struikroos White Fleurette. Het door de Boze Buurman uiterst verfoeide en door mij zeer gewaardeerde Fluitekruid vulde de gaten op met de witte kanten schermen.
Door deze laatste lange winter viel de bloei samen van planten die normaal na elkaar bloeien, zodat het wit van de laagbijdegrondse lelietjes van dalen en vogelmelk pijn aan de ogen deed. Tussen al dat fraais stond ook nog een overvolle Clematis Montana te tetteren. Ik vond het maar niks en was blij dat de zomer iets minder subtiele kleuren liet zien. Zodra de bewoners van het VTdorp hun waardering gaan uitspreken, is er iets verschrikkelijks aan de hand.

Er wordt dan ook flink schande gesproken van de wilde braam die zich elk jaar een weg baant door de Weigelia.
Bloempjes gelijk wilde roosjes! Heerlijke vruchtjes!
De onnozelaars snappen niet dat ik in augustus of september paars wil worden van de bramen die allemaal tegelijk rijp zijn. Ik snoei hem in oktober tot de grond terug, zodat ik er bij het verplichte baggeren niet door word gehinderd en elk jaar komt hij groter en dikker terug. Deze zomer verwachtte ik door het droge en koele weer niet veel, maar de oogst is enorm. Gisteren nog zag ik de roodborstjes en koolmeesjes een duik in mijn fietstas nemen waar ik net een volle emmer in had gedaan.
Al fietsend ruik ik de herfst en met deze heerlijk geur van rottende bladeren breekt hier de mooie tijd aan. Waar blijft de neerslachtigheid?

De schreeuwende en vloekende kleuren vervagen en krijgen het bruinzweem van een gewassen tekening. Zelfs de zwarte aarde is niet langer zwart. Hartman is verdwenen. Het zonlicht is zacht en de bewoners hebben zich weer in hun stadsholen teruggetrokken.
Ze hebben het verval en de aftakeling van het loof niet onder controle, hoewel ze het proberen door coniferen, coniferen en nog meer coniferen. Die verliezen hun blad immers niet. Bij mij laten zelfs deze bomen hun naalden vallen. Tegen het blauwe tuinhuis staat de mooiste boom die ik ken. Het is de Taxodium distichum, de moerascipres, een bladverliezende conifeer.


Kaal en fier in de winter, appelgroen in de lente en zomer en roestbruin in het najaar. Bah, wat word ik daar vrolijk van.
herfst 1996