Deze tomaat had ik ruim voor de IJsheiligen op een onbeschutte plek gezet. Ik weet niet welke soort dit is, omdat hij spontaan naast een dahlia in de pot opkwam. Een morsig type, zeg maar.
Hij heeft zich heel goed gehouden, heeft geen zichtbare vorstschade en begint nu eindelijk een beetje te groeien. De buren kloegen daar ook al over: niks groeit. Dat ben ik niet met ze eens, de knoflook links en de aardappels van 2 april zijn allemaal zonder rot opgekomen:
Op die plek had ik ooit – nog in de volkstuintijd – een springbalsemien gezet, die ik daarna nooit meer heb teruggezien. Nu dezelfde grond is omgewoeld, komen ze tevoorschijn, net als de geranium macrorrhizum, die wel steeds breder wordt, maar die zich tot op heden niet zichtbaar had uitgezaaid. Nu dus wel en precies op de plek waaronder de inhoud van de wc uitkomt. Op de markt, waar ik ze 20 jaar geleden kocht, werden ze geurend genoemd. You can say that again.
Verder is alles in de nieuwe tuin ondanks de kou zo’n beetje aan het woekeren, ook de wortelpeterselie van Ing, die net zo’n zogenaamde trage kiemer zou zijn als de tuinmelde. Echt niet.
Het regent alweer. Daarom ben ik binnen – na mijn dagelijkse fotocorvee – alles wat geverfd moet worden aan het verven. Het Ikeakeukenblokje is godzijdank in 1 klap z’n Ikeakarakter kwijt.
Nu maar eens moed verzamelen voor de boodschappen. Ik heb nog steeds mijn verhaal over de biografie van Reve niet geschreven, noch over deel 1 van de familie Platter van E. Leroy-Ladurie. Dat komt, echt, dat komt. Ik heb ook nog een heleboel te mopperen over de politiek, de radio, de domheid, de journalistiek en de invloed van de planeten op mens en plant, dat komt ook nog, samen met allerlei dingen waarover ik nog geen verdere mededelingen doe.
Shitterdeshit, komt er een tweede bezoeker met auto bij de buren langs, waardoor ik niet meer kan keren. Dat kon de vorige keer ook al niet. Moet ik alweer het halve dorp door in z’n achteruit.